Je staat in de kledingkast
Je staat in de kledingkast, de jurk van je moeder zacht en een beetje stoffig ruikend tegen je wang, en zo sta je in het donker met je hart hard bonzend, en je houdt je adem in als je iets hoort daarbuiten, alsof er iets sluipt... Ja, daar is iets! Iets zwaars dat kraakt, dat snoeft en snuift, en je sluit je ogen ook al zie je niets, en dan ineens ‘WOOOEEEEHHAAAAAAAAAAAAAHHHHH!!!!!’ staat hij daar, de kastdeur open, zijn ogen groot, zijn mond wijd open - de Hulk, de Hulk heef
Ontlading, of: Blik
Hij draagt haar bij zich in een oud sperziebonenblik. Dat doet hij al jaren. Ook al hield ze niet van sperziebonen, en al helemaal niet van die uit blik. Buigend voor de wind stapt hij door glanzende bladeren op schoenen vol gaten, in sokken vol nat. En dan ligt hij ineens op de grond. Hij kreunt. Het blik. Het blik ligt open in het gras. Hij heeft haar laten vallen. Zijn moeder vormt grijze hoopjes in het groen. Naakt is ze, overgeleverd aan de wind. Maar ze vecht niet om te
Aasmaal
‘Zag je dat, mam?! Die wesp ging er met mijn worst vandoor!’ ‘Je worst? Die beesten houden toch alleen van ijsjes en zo?’ ‘Dat stuk was hartstikke groot! Nog groter dan hijzelf! Ja toch, pap?’ ‘Dat zou best eens kunnen. Wespen zijn namelijk aaseters.’ ‘Dus ze eten dode dieren? Net als gieren?’ ‘Precies.’ ‘Ook dode mensen?’ ‘Nou...’ ‘Zeg, mag dit misschien ná de maaltijd?’ ‘En een garnaal? Is een garnaal een aaseter?’ ‘Nu je het zegt... Ik geloof van wel, ja.’ ‘Dus... Mam?’ ‘J
Het Geheim van Negen
Negen jaar geleden is het. Hij neemt een slok, morst een beetje. Biertje nummer zeven. Nog twee te gaan. Soms klinkt haar stem ineens dwars door zijn wereld heen. Een keer drie is drie, twee keer drie is zes, drie keer drie is... Negen was ze. Hij trekt een nieuw blikje open. Achttien. Zo oud zou ze nu zijn geweest. Maar dat is ook negen. Want één en acht is negen, net als twee plus zeven, drie plus zes en vier plus vijf. De hele tafel van negen, ontdekte hij laatst, komt op
Zandmeeuw
Het zand is warm en zacht. Ze strijkt het glad en tekent een cirkel. Zo is het net of er niets aan de hand is, alsof ze hier hoort, hier zo alleen. Om haar heen zijn parasols en mensen, de zingende woorden kent ze niet. De cirkel voor haar krijgt pootjes, een snavel. Het wordt een heel erg dikke meeuw. Een jongen rent langs. PLOF, PLOF doen zijn voeten, en ineens heeft de meeuw geen ogen meer. Ze veegt alles weg. Misschien is ze nu wel voor altijd verdwaald. Misschien - “Hé,
Cirkel
De handen van haar dochter trillen. ‘Laat mij maar even.’ Voorzichtig neemt ze de ketting over en brengt de uiteinden bij elkaar in haar dochters nek. De sluiting bevindt zich precies boven de rode wijnvlek – de schaduw in de vorm van een omgekeerde traan. Ze wil haar lippen op de tere huid leggen, zachtjes kussen zoals ze vroeger deed. ‘Mam, voelde jij dat ook bij papa? Dat hij je andere helft is?’ Ze knikt, vangt haar blik op in de spiegel. ‘Alsof je hart eindelijk heel is.
Dobberen
De zon streelt haar huid met warme handen, terwijl het water speels langs haar vingers glijdt. De geur van het luchtbed doet haar denken aan vroeger. Nieuw speelgoed. Barbies. Daar moest ze dan altijd even aan ruiken. ‘Heb je je wel goed ingesmeerd?’ roept haar vader vanaf het jacht. Ze knikt, al weet ze dat hij steevast naar zijn dobber staart. Ze zucht en sluit haar ogen. Heel even maar. Proestend komt ze overeind. Zout. Zout water. Ze veegt de druppels van haar zonnebril.