De Gast en de Kaaseters
‘Zo, Hamjat, hoe bevalt Holland?’ ‘Amjad, schat, en hij spreekt geen Nederlands.’ ‘O. Juist, ja. So, Amjad, you like Holland?’ ‘I am very happy to be here, sir.’ ‘Good. But not so nice weather, hè? Trouwens, wat is dit?’ ‘Couscous, uit zo’n maaltijdpakje. Ik dacht, ik kook iets wat hij kent.’ ‘Nou, gelukkig is hij hier niet de hele week, dan.’ ‘Je moet wel Engels praten hoor, anders voelt hij zich buitengesloten.’ ‘Ja, ja. You have children?’ ‘Yes, sir. They are with my wife,
Aasmaal
‘Zag je dat, mam?! Die wesp ging er met mijn worst vandoor!’ ‘Je worst? Die beesten houden toch alleen van ijsjes en zo?’ ‘Dat stuk was hartstikke groot! Nog groter dan hijzelf! Ja toch, pap?’ ‘Dat zou best eens kunnen. Wespen zijn namelijk aaseters.’ ‘Dus ze eten dode dieren? Net als gieren?’ ‘Precies.’ ‘Ook dode mensen?’ ‘Nou...’ ‘Zeg, mag dit misschien ná de maaltijd?’ ‘En een garnaal? Is een garnaal een aaseter?’ ‘Nu je het zegt... Ik geloof van wel, ja.’ ‘Dus... Mam?’ ‘J