top of page

Rechte rug, Julia, schouders naar achteren, Oudekerkers buigen niet. Haar hakken zwikken over de keien, haar zolen glijden over het nat. Ze bijt op haar onderlip. Blik van de grond, altijd naar voren, en nooit, maar dan ook nooit, kijken wij achterom.

   Hij kijkt niet op als ze naast hem staat.

   Ze veegt wat bladeren van de stoel en gaat zitten. Naast de asbak ligt een pakje Benson & Hedges. Goud karton dat ze zo mooi had gevonden. Maar dat was voor de afschuw begon.

   ‘Je bent laat.’

   In een flits ziet ze zichzelf weer in de tuin staan, verkleumd, op haar sokken. Dat zal je leren op tijd te komen. Acht jaar was ze. Het vroor die nacht.

    ‘Zegt u het maar.’ De ober is jong nog, hoogstens achttien. Zo oud zou Olivier nu zijn geweest. Olivier, met zijn gladgekamde haren.

   ‘Twee koffie graag. Zwart.’ Haar vader steekt een sigaret op.

   Hij is magerder geworden, valer. Alsof de as uit het verleden zich genesteld heeft in iedere porie, iedere cel, in iedere groef van zijn gezicht, hem langzaam uitteert, verdroogt, alles duister om zijn ogen maakt, alles scherper om zijn mond. Zijn mond die een gleuf is waar gif uit wasemt.

   Zonder te vragen haalt ze een sigaret uit het pakje. ‘Mag ik vuur?’

   Langzaam haalt hij de aansteker uit zijn zak. Julia, waar is Olivier? De vlam flakkert, ze zuigt de lucht in tot het gloeit. Mijn God... wat heb je gedaan?!

  Ze blaast de rook mee met de wind, kijkt haar vader aan, hij haar nog steeds niet. Hij staart naar iets op tafel, een vlek wellicht, een herinnering. Is dat haat, dat daar traant? ‘Je hebt me nooit verteld waarom...’ Zijn stem is een tak die van de stam afbreekt.  

   Ze buigt zich naar hem toe tot haar lippen bijna zijn oorschelp raken. Een bittere lucht, ze walgt, ze koestert. ‘Jij was het, papa. Jij bent doodgegaan.’ Een kus op stugge haren, de huid ertussen roze, flauwe warmte die iets verraadt.

   Als ze opstaat blijft hij roerloos zitten. Ze drukt haar sigaret uit.

   De ober komt aangesneld over de hobbelige keien. De kopjes schuiven vervaarlijk, de suiker waait van het blad.

    Ze draait zich om. De bomen langs het terras wuiven met bloedrode handen. Ze recht haar rug, haar blik naar voren. En nooit, maar dan ook nooit, kijken wij achterom.

 

 

 

2013, herzien april 2015 

Oudekerkers buigen niet

bottom of page