top of page

De ogen van de man keken haar ijsblauw aan vanachter de zwartleren kap. Ze voelde hoe haar keel werd dichtgeknepen door haar eigen wildbonkende hart. Hij zei niets, zoals gewoonlijk. De manier waarop hij haar beetpakte en dieper in het matras duwde, sprak voor zich.
  Aarzelend blijven haar vingers boven de letters zweven. Stilte, een gapende leegte op haar blad. Maar ze is er bijna, dit keer echt, en als vanzelf slaan haar vingers op de zware, grijze toetsen van de oude typemachine. Het onregelmatige getik vult meteen de kleine ruimte en de kieren in haar hoofd.
  ‘Ze voelde hoe haar angst worstelde met een onbegrijpelijk verlangen. Vastgeklonken aan het gietijzeren bed, rukte ze vergeefs aan de boeien die in haar polsen sneden, terwijl ze kreunde, haar hoofd schudde, ‘nee’ murmelde achter de tape voor haar mond, en tegelijkertijd haar benen hunkerend opende, voelde hoe ze nat werd, ondanks de grofheid van de man in het zwart en de pijn die zou komen.’
  Opnieuw stopt ze. Ze heeft het warm. De dunne stof van haar nachthemd streelt zacht haar borsten. Haar hand gaat naar beneden, wurmt zich in haar broekje, waar de hitte zich verspreidt als een tintelend vuur. Ze kreunt. En net op dat moment hoort ze de sleutel in het slot draaien.
  Als gebeten vliegt ze overeind. De ketting om haar enkel ratelt over de betonnen vloer. Bewegingloos blijft ze naast haar stoel staan, terwijl de bekende zware passen de trap af dreunen. Het hout kraakt nog venijniger dan anders, lijkt het. Op een dag zakt hij er met zijn hele handel doorheen, hopla, beentjes in de lucht, tussen de ratten en het stof. De gedachte brengt een glimlach op haar gezicht, die meteen verdwijnt.
  In de schaduw fluistert krakend leer. Heel even. En dan staat hij plots in het licht van haar enige lamp - een roestige bureaulamp, die het één keer had begeven. Ze had toen niets kunnen zien in de raamloze kamer, niets kunnen schrijven. Geroepen had ze, geschreeuwd tot ze geen stem meer had. Het leek een eindeloze nacht voor hij eindelijk kwam. Ze had gehuild van blijdschap.
  Hij staat vlak voor haar. Spieren golven onder het glanzende zwart. Zijn borstkas gaat kalm op en neer, en onwillekeurig ademt ze mee op hetzelfde ritme. Ze kijkt niet omhoog. Niet naar zijn ogen, waar je tegenop knalt, als tegen een muur. 
  Hij steekt zijn hand uit, met de palm naar boven. O, shit, natuurlijk. Haastig trekt ze het half bedrukte blad uit de typemachine, grist enkele andere bladeren van het bureau en overhandigt hem het dunne stapeltje. Er zitten vieze vegen op het papier. Ze kijkt naar haar handen. Smoezelig, zwart onder haar nagels. Ze probeert ze te verbergen in de plooien van haar hemd. Maar het is een hemd waarin je weinig kunt verbergen. 
  Ze hoort hem weggaan, onzichtbaar krakend op de trap. Ze telt de treden. Altijd tien. Dan de deur, de sleutel, een ongenadige klik, en de verwijdering van passen. 
  Nog steeds staat ze naast haar stoel. De stilte die de ruimte inneemt lijkt de zuurstof in zich op te zuigen. Ze haalt diep adem. Muffe schimmellucht. Dat kan nooit goed voor je zijn. Schimmel in je longen. Inmiddels moet ze er wel helemaal vol mee zitten. Mos, in plaats van bronchiën. En dan groeit het door haar luchtpijp omhoog, haar mond en neus uit. The End.
  Ze gaat zitten, en draait een leeg vel in de typemachine. Linker wijsvinger op de ‘F’, rechter op de ‘J’.
  ‘Ze wist niet meer hoe lang ze hier al zat. Eerst had ze de dagen geteld, toen de weken, maar daarna raakte ze de kluts kwijt. Ze had natuurlijk kunnen turven. Maar dat vond ze zo’n cliché. En dus werd alles dag, en alles nacht. Ze wist nog dat het zonnig was geweest toen ze die 21e juli op de Keizersgracht in een bestelbusje werd getrokken, en dat het laatste wat ze van de buitenwereld had gezien, een duif was met één oog die haar vanaf de stoep had aangestaard, en dat ze toen dacht hoe zielig dat was, een duif met één oog, want met één oog zag je geen diepte.’
  Het einde. Alleen het einde nog. Het onontkoombare.
  Haar heldin moet sterven. Zij zal een magistrale roman schrijven, een zinderend debuut, en zal daarvoor een prijs betalen. De hoogste die er is. Dat moet. 
  Het tikken van de typemachine klinkt onverbiddelijk. Ze ramt op de toetsen. Verbeten, woedend knalt ze het doodsvonnis op papier. Het is in een paar minuten gebeurd. 
  Even staart ze doodstil naar de zwijgende machine. Dan trekt ze er een gehavend krantenknipsel onder vandaan. 
  WRITERS BLOCK? Wij helpen U! Onze exclusieve methode brengt u geheid weer aan het schrijven. Mail ons NU voor meer informatie: info@stopwritersblocknow.com 
  Op de achterkant staat in een keurig schools handschrift:
Beste Irene, we denken dat deze situatie jou het meest zal inspireren. Eénmaal daags zullen je schrijfresultaten worden ingenomen. Zo kunnen wij je vorderingen bijhouden, en weten wij of je nieuwe impulsen nodig hebt. Zodra je klaar bent, lever je dit briefje in met de laatste woorden van je boek. Succes!
  Ze draait de pagina uit de schrijfmachine en legt deze op het bureau, netjes in de hoek. Het krantenknipsel legt ze er voorzichtig, plechtig bijna, bovenop. Je kunt nog net de letters EINDE zien. 
  Een tijdlang zit ze stil. Dan begint het licht van de bureaulamp ineens te knipperen. Haar adem stokt, maar de lamp blijft branden. Ze ademt door. Ze zou wel een liedje willen neuriën, maar weet niet wat, of hoe. Al die tijd was haar stem een machine, en haar stemband een lint van donkerblauw inkt.
  Opnieuw hapert de lamp. Er gaat een rilling over haar ruggengraat. Zonder het geluid van haar eigen tikken is de stilte een vreemdeling die haar van achteren besluipt. 
  Dan valt het licht volledig uit. 
  Wat gek, denkt ze nog. Wat gek hoe stilte klinken kan als diepzwart, glanzend leer.

 


30 juni 2013

Het Debuut

Het Debuut eindigde in 2013 op de longlist van schrijfwedstrijd Het Debuut (Bibliotheek A tot Z, Dordtse boekenmarkt en Dordt Literair), en werd uitgegeven als onderdeel van een e-book met de gelijknamige titel.

Longlist
bottom of page