Janine Krol
schrijver&actrice
‘Een welkomstdrankje, mevrouw?’
Ze schudt haar hoofd. Hij knikt en draait zich om, zijn glimlach uit steen gehouwen. Ze ziet hem de hoek om gaan. Goddank. Vol overgave schuurt ze met haar onderlichaam over de bordeauxrode bekleding van de bank. Sjezus, wat een jeuk. Ze kijkt naar de draaideur. Nog steeds niks. Ze schuurt. Het helpt niet. Misschien is het haar panty. Ze wisselt van been. Haar glanzende, felrode pumps vloeken bij het vaalblauwe tapijt. Daar zat een patroon in, ooit. Iets Art-Nouveau-achtigs. Ze wiebelt heen en weer. Het is ook eigenlijk veel te warm voor een panty. Ze schuift naar de rand van de bank. Zo lukt het beter. Ze schuurt van voren naar achteren, en terug. God, wat is dat zalig. Ze doet het nog een keer. Iemand lacht. Ze kijkt op. De receptioniste staat voorovergebogen achter de mahoniehouten balie, de telefoon tegen haar oor geklemd. Haar roodgestifte lippen lachen boven een deinend decolleté.
De draaideur beweegt. Vier kinderen rennen joelend in de rondte, hun moeder achter hen aan. ‘Lennart, niet de plant opeten! Louise, nee, blijf af!’ De vader sleept de bagage mee naar binnen, en gaat voor de balie staan.
Nog een paar minuten. Ze blaast tegen haar handen, en ruikt. Uitjes. Zie je, had ze toch de ham moeten nemen. Ze rommelt wat in haar overvolle schoudertas, en vist er een pepermuntje uit. Er valt iets op de grond. Ze kijkt. Het glanzende blauw van de kleine, vierkante verpakking grijnst in haar gezicht. Shit. Kunnen ze die dingen nog meer opzichtig maken? Snel buigt ze zich voorover. En staart dan naar twee zwartleren herenschoenen.
‘Annelies?’ Zijn stem klinkt diep, en warm, en gaat recht naar haar onderbuik. Ze grist het pakje van de grond en schuift het razendsnel onder de bank. Haar wangen branden als ze opkijkt. Lieve, lieve God. Nachtblauwe ogen. Donker, vol haar. Sterke kaaklijn. Kort, ruig baardje. Al wat grijs erin. En schouders. Breed. Mooi overhemd, ook. Nonchalant. Borsthaar. Mannelijk. Brad. Nee. George. Ze slikt. Hij steekt zijn hand uit. ‘Simon.’
Een krachtige, warme hand heeft hij. De hand van iemand die doet wat hij wil, en weet wat hij doet. Ze geeft een klamme hand terug. ‘Hoi,’ prevelt ze, en staat op. Nog snel trekt ze haar jurkje naar beneden. Die was door al dat schuren omhoog gegaan.
‘Zullen we?’ vraagt hij, en maakt een wijds armgebaar. Zijn jongensachtige, ietwat scheve lach breekt zijn gezicht open in ontelbare fijne lijntjes, en iets in haar breekt weerloos mee.
Met knikkende knieën loopt ze voor hem uit. Buikpijn, ineens. Krampende pijn die tegen haar verlangen schurkt. Misschien nog even naar de wc? Maar ze staan al voor de poort van wat komen gaat, en die opent zich met een pling. Zijn hand rust lichtjes op haar onderrug, als hij haar naar binnen leidt. Een rilling gaat over haar wervels, en nestelt zich in haar nek.
Dan zijn ze alleen. Opgeslokt door de kleine ruimte die hen met spiegels omsluit, vangt ze zijn blik op, en werpt die van haar op de grond. Grijs met zwarte lijntjes. God, wat is het warm. Zweet kriebelt op haar hoofdhuid, loopt langs haar slapen, kruipt tussen haar schouderbladen, glijdt helemaal naar beneden. Maar ze verroert zich niet. Alleen haar hartslag klopt, geeft het ritme aan van de lamgespeelde pianotonen op de achtergrond. Hij komt dichterbij. Zijn adem streelt haar nek. Ze voelt zijn warmte, ruikt zijn geur. Hout. Bos. Branderig. Zwaar. Ze voelt zich licht in haar hoofd, sluit even haar ogen. Even maar.
En dan komt alles er in één keer uit. Golvend. Spetterend. Onstuitbaar. Tegen de spiegels vliegt het, op de grond, over haar pumps en in haar jurk. Filet américain. Met uitjes. Ze staart in zijn bespatte gezicht.
Er klinkt een zachte pling.
Februari 2013